Door Heidi Linck
Wil Kuijpers heeft in het bagger dat uit de Loowaard kwam diverse vondsten gedaan van overblijfselen van de Romeinen. Door jarenlang te zoeken bouwde hij een indrukwekkende collectie op van fibulæ (mantelspelden), munten, onderdelen van militaire uitrustingen en andere voorwerpen. Een deel van deze collectie bevindt zich inmiddels in het Valkhof Museum in Nijmegen. In 2021 publiceerde hij naar aanleiding van zijn vondsten zijn boek: Het Romeinse castellum in de Loowaard.
HL: Een castellum, wat was dat nou eigenlijk precies?
WK: Een castellum was een Romeinse versterking of fort, dat werd gebouwd ter verdediging van de grens van het Romeinse rijk. De Limes, de Romeinse Limes of de Neder-Germaanse Limes om het goed te zeggen, die liep in Nederland, van Spijk tot ongeveer aan de kust, bij Katwijk. En in dat tussenliggende gebied waren om de zoveel kilometer versterkingen, forten. Dat noem je een castellum. De Romeinen zochten altijd een strategische plek uit, dus dat is vaak op kruispunten van wegen of rivieren.
HL: Hoe heb jij die Romeinse vondsten gedaan?
WK: De plek van het castellum in de Loowaard lag diep in het water. Het castellum is waarschijnlijk ergens in de vijfde of zesde eeuw onderspoeld geraakt. Een bocht van de rivier liep vervolgens tegen het Castellum aan, en ondergroef het. Toen viel al dat materiaal de diepte in en omdat dat meestal in een buitenbocht van een rivier gebied gebeurt, komt dat zo'n acht tot tien meter diep te liggen. Dat is meestal ook het het diepste punt van van de rivier. Dat krijg je pas weer naar boven als er gebaggerd wordt en dat is dus ook hier in de Loowaard gebeurd. Daar is gebaggerd materiaal naar de Rijnkade in Arnhem gebracht en daar heb ik het verzameld. Ik ging na m'n werk in Arnhem vaak even uitwaaien langs de Rijnkade. Niet elke dag, maar wel een paar keer in de week. En dan ging ik gelijk even zoeken met mijn metaaldetector. En als je dat een aantal jaren volhoudt dan wordt het een hele collectie!
HL: In het boek onderbouw je de stelling dat je op basis van jouw vondsten mag aannemen dat het castellum daar gestaan heeft.
WK: Er zijn heel veel militaire spullen uit de bodem gekomen. Dat is natuurlijk een indicatie. Het lag landschappelijk ook op een kruispunt van wegen. Het klopte wat betreft de locatie en de diverse vondstgroepen laten allemaal een periode zien, waarin het het Romeinse leger een aanvang kreeg. Dat was ongeveer 40 na Christus. Toen werden meerdere castella gesticht in Nederland. Daarna werd het castellum ook wel civiel van aard, maar het bleef toch altijd een militaire component houden. En dat zie je terug in de vondsten. Als je bijvoorbeeld de mantelspelden hebt, de fibulæ, dan zie je dat er een grote groep is, die van vroege periodes, en die zijn echt militair van aard. Die vind je vooral in de militaire kampen. En later worden ze wat luxueuzer en rijker. Dan worden het echt meer civiele mantelspelden. In het vondstenspectrum kun je dat heel goed goed zien.
HL: En die fibula die ik heb genomen als aanleiding voor het uitkijkpunt, valt die dan onder die militaire periode?
WK: Nee, die valt meer onder de luxere periode.
HL: Wat voor iemand heeft die speld gedragen, denk je?
WK: Ik denk een vrouw. De fibulæ waren in feite bedoeld om kleding bij elkaar te houden. Ze gebruikten geen knopen. Dus een een simpele speld was voldoende. Maar dit was een heel luxe ding, dat ingelegd was. En ja, daar was extra geld en tijd voor nodig om zoiets te maken en ook wel voldoende geld om het te kopen. En dat moet iemand geweest zijn die dat graag deed en gezien de vorm doet het mij heel sterk aan een vrouwelijke fibula denken.
HL: Deze vondst zegt ook iets over hoe dat castellum er uit heeft gezien. Want als er alleen soldaten hadden gezeten, dan was het een heel ander castellum dan dan wanneer er ook sprake was van civiele bewoning.
WK: Dat klopt. De militairen, mannen dus, kwamen er rond rond 40 na Christus en dan zie je dat rond het jaar 70 - 80 burgers bij die castella komen wonen. Vrouwen, kinderen, handelaren, ambachtslieden, die allemaal een nering hadden met met zo'n castellum. En dat gaat door tot ongeveer de jaren 160 - 170. Zo rond 100 - 120 na Christus was echt de bloeiperiode van het Romeinse rijk. Toen was er vrede in de hele antieke wereld. En ja, dat groeide en bloeide tot en met en dan is er ook tijd en geld genoeg om dit soort mantelspelden te maken en te kopen.
HL: Hoe lang heeft dat castellum er eigenlijk gestaan?
WK: Het loopt af rond 250 na Christus. Dan is het een periode onbewoond, dan zijn er geen vondsten. En dan was er rond 400 na Christus een korte opleving en dat kan tijdelijk een krijgsheer zijn geweest die daar z'n troepen gelegerd heeft gehad. Dat was veel minder intensief, maar het is wel duidelijk zichtbaar in het vondstenspectrum.
HL: Hoe kun je dat zo aan die vondsten aflezen?
WK: Als je maar genoeg vondsten hebt, dan kun je vanzelf grafieken maken en met elkaar vergelijken. En ja, uit elke vondst probeer je zoveel mogelijk informatie uit te halen. Dus wanneer is het gebruikt? Je kan ook naar gender kijken: Is het mannelijk, vrouwelijk? Je kan kijken naar de verspreiding. Waar is het gebruikt? Enkel hier in dit gedeelte van de Limes of is het in het hele Romeinse rijk gebruikt? Soms kan dat iets zeggen over waar het gemaakt is. Dus uit elk voorwerp moet je proberen zoveel mogelijk informatie te halen. En als je al die informatie bij elkaar stopt en in grafieken gaat zetten, dan kun je uiteindelijk conclusies trekken. En één daarvan is dat we nu toch wel met zoveel vondsten vrij precies weten wanneer het castellum daar gestaan heeft.
HL: Als we nou straks op het uitkijkpunt staan en we kijken die kant op van waar dat castellum gestaan heeft, en we doen even alsof die er gewoon nog staat, wat zouden we dan kunnen zien?
WK: Ik denk dat je een houten wering ziet met vlak daarvoor een spitsgracht en een gracht waar de aanvallers doorheen moesten om op die wering te kunnen komen. En je ziet dan op de hoeken van van die wering wachttorens staan, dus op de vier hoeken, maar ook in het midden van de zijden. Daar vind je wachttorens en bij een aantal is dan ook een poort geïntegreerd. Daaromheen zou je ongetwijfeld huizen zien van burgers. En dat was in die tijd ook nog van hout, want de steenbouw komt pas rond de tweede eeuw na Christus. In het midden stond een gebouw voor de commandant en daar zat ook een een heiligdom bij waar de vaandels werden opgeslagen en dan naast dat gebouw aan weerszijden de officiers- barakken en dan verder aan de andere kant, daar waren dan de manschappen en dat nam ongeveer de helft van het hele castellum in. Vaak was er ook een badhuis bij en en dat stond meestal naast het castellum. Ja, en wat je ook zou zien is dat aan de kant van de rivier, dat daar een lange laad- en losplaats is voor de schepen, want de de rivier was toch wel één van de belangrijkste wegen om materiaal en mensen te vervoeren.
HL: Dus er zat een soort haventje bij?
WK: Er zat een haven bij, ja, daar kun je van uitgaan. Praktisch elke castellum in Nederland is aan het water gebouwd en soms dicht er op. Wat ze in het westen van het land ook wel gezien hebben, dat ze m zo dicht bij de rivier hebben staan dat ze regelmatig natte voeten hadden, terwijl ze toch heel makkelijk 50 meter verder, waar het toch al een stuk hoger lag, op een stroomrug dat castellum hadden kunnen bouwen. Maar dat moest toch echt zo dicht mogelijk aan het water. Dus we gaan er vanuit dat je dat ook hier bij de Loowaard zal zien dat het zo geweest is.
HL: Hoe kun je nou met zekerheid zeggen dat als die kleine fibulaatjes en al die andere dingen op een bepaalde plek gevonden zijn, dat na 2000 jaar dat ook de plek moet zijn geweest? Het kan ook wel uit Duitsland zijn komen aanspoelen.
WK: Nee. De Rijn komt bij Spijk ons land binnen en daar splitst hij zich en gaat door de Gelderse poort. En daar was die stroming heftig. Maar daarna, dan verspreidt ie zich in diverse takken in de Rijn en de Waal en daar waren ook weer allemaal vertakkingen, dus hij gaat steeds langzamer stromen. En dan is die stroom niet sterk genoeg om een mantelspeld uit Duitsland mee te nemen. Het is wel iets verspoeld, dat kun je soms zien aan het aardewerk. Dan zijn de randen ietsje afgerond, maar niet heel erg. Materiaal wat je bijvoorbeeld bij Spijk vindt, dat is wel heel sterk verspoeld. Dat is echt wel over een kilometer verspoeld en dan krijg je grote slijtage aan het materiaal. Maar bij de Loowaard was die snelheid er eigenlijk al uit.
HL: En nu ben je in Herwen bezig met de opgravingen van Romeinse tempels. Hebben die tempels een verband met het castellum van de Loowaard?
WK: Zeker, want als je kijkt naar het het kaartje, dan liggen Spijk, Herwen, de Bylandt, de tempel en de Loowaard, allemaal op één lijn. Daar heeft ongetwijfeld een weg gelopen en de Loowaard is er maar zes kilometer vanaf. Op die lijn ligt die tempel. Dus dus ja, het geeft ook een boost aan de Loowaard eigenlijk deze, deze ontdekking van deze tempel. Het was Goede Vrijdag. We zouden eerder naar huis gaan en we waren een meter of vijftien, twintig vanaf van het complex aan het graven, en daar kwam eigenlijk relatief weinig uit. De graafmachine haalt steeds zo'n centimeter of vijf af van zo'n strook. Nou, dan ga ik eerst met de detector er overheen en dan komt de archeoloog, die kijkt naar de vondsten maar ook naar de de grondsporen. En die graafmachine machinist, die haalt elke keer weer een wat eraf. Dus je gaat steeds dieper. En zo krijg je dus een heel beeld opgebouwd van van de grondlagen en hoe wat er allemaal in zat. En op die ochtend, zo toen, waren we een beetje ingesukkeld en toen bleef die bak van die kraan ineens achter een votiefsteen hangen.
Dat is een serieuze steen van over de 100 kilo. Dus dat was een hele nare ‘kleng’. Hij kraakt wel eens meer, maar dan gaat er een dakpan aan. Maar in dit geval was het dus dat ding en ja, dan wordt het heel spannend, want hij lag ietsje schuin en eerste onderste letters die op die votiefsteen staan werden zichtbaar en dat waren letters VSLM [“Votum solvent libens merito”-HL]. Dat is een afkorting in het Latijn van: ‘Hij heeft z'n gelofte gaarne en met reden ingelost’ en dat betekent dat het dus een votiefsteen was. Hij was gericht aan de godheid Hercules Magusanus, een god die populair was bij Romeinse soldaten. De Liemers is historisch gezien interessanter dan lang werd gedacht. Men verwacht in de toekomst nog veel meer bodemvondsten.
HL: Ooit gaan ze mijn uitkijkpunt opgraven…
WK: Ja, ha ha!
HL: Maar hoe voel jij je daarbij? Dat iets dan uit de oorspronkelijke plek wordt gehaald? En zie je dat als juist als iets goeds of vind je het ook ergens een soort aantasting van het verhaal?
WK: Ja, dat is maar net welke visie je daarop hebt. Als je het laat zoals het is, dan dan kom je niks te weten. Ik bedoel, dan kom je tot een tempel, waar je alleen een betonnen plaat ziet met puntjes aangegeven. Nou, daaronder zit waarschijnlijk een tempel. En bij de put zie je die bovenrand en ook meer niet. Maar als je het opgraaft komt er zoveel informatie. Je hebt nu ook de offerplekken en het feit dat er een ritueel bad is geweest. In heel West-Europa zijn zulke dingen niet zo bij elkaar gevonden als hier. Maar je moet de opgraving wel zorgvuldig doen. Wat ze in Herwen heel goed gedaan hebben, is dat ze van het begin af aan allerlei specialisten erbij gehaald hebben. Dus iedereen, die meende iets daarover te kunnen zeggen, werd er bij gehaald van kijk mee, denk mee. Want je kan het maar één keer opgraven. Als het eenmaal opgraven is, is het weg.
HL: Zijn er van het castellum ook zulke grote resten gevonden?
WK: Nee. De baggeraar kwam op een steenlaag terecht waar die niet doorheen kon baggeren. Er zijn dus wel muren gevonden, maar niet gezien. En dat heeft er mee te maken dat er gezogen werd. Voor de zuigbuis zit een soort korf en daar kunnen bakstenen nog net door. Maar groter materiaal is daar blijven liggen. Bij de Bylandt hebben ze voor de oorlog ook gebaggerd, maar dat deden ze met de emmertjesmolen. Dat zijn grote scheppen die over de grond schrapen en die elke keer een hele grote hap kunnen nemen. En die kunnen grote stenen meenemen. Grafstenen zijn er omhoog gekomen en grote zwaarden met alles erop en eraan, grote ketels maar ook hele grote brokken tufsteen van gebouwen en dergelijke. Dus de wijze waarop je baggert is van belang voor welk verhaal je kan vertellen.
HL: Wat vind jij verder nog dat mensen zich moeten realiseren als ze in het uitkijkpunt staan en zich willen verdiepen in het Romeinse verleden van de Loowaard?
WK: Je moet je voorstellen dat in de Romeinse periode de Rijn vrijelijk door het landschap stroomde. Omdat er nog geen dijken waren, had je dus ook vele lage gebieden. Langs de lopende Rijn waren er op dat moment wel oeverwallen, die wat hoger lagen. Maar als je verder in het land kwam, was het zo laag dat je met je benen in de blubber stond. Dat moet je in dat landschap erbij denken. En daar stond dan midden in dat lage landschap, in de klei zo'n houten castellum, met z'n wachttorens.
En vanwege dat lage landschap, kon je vanaf dat castellum het hoge gebied van van Nijmegen zien. Hemelsbreed is dat niet meer dan elf-twaalf kilometer. Als je op zo'n wachttoren stond, kon je zo de castra op de Hunerberg van Nijmegen zien en de mensen konden in zo'n anderhalf, twee uur lopen naar Nijmegen toe. In Huissen was ook een heel grote civiele nederzetting. Dat was een lintbebouwing langs de Limesweg. Daar liepen ze in een half uurtje naar toe. Daar komen rijke graven vandaan, met glas en allerlei andere bijgiften, wat een teken is van dat het een rijk gebied is geweest. En als mensen meer schuin zouden kijken, dwars op de Rijn richting Bemmel, daar zijn ook hele grote askisten gevonden van begravingen en daar moet vast iets van een Romeinse villa hebben gestaan. In dat lage landschap, als je een hoog punt hebt, dan kijk je daar ver weg.