De leven brengende en de strategische Rijn 

Ferdinand van Hemmen

Door Heidi Linck

Ferdinand van Hemmen is landschapshistoricus. Voor hem is een rivier zoals de Rijn drager van eeuwenoude geschiedenissen, waaruit wij lessen kunnen leren voor de toekomst.

HL: Wat zien we vandaag de dag voor een rivier, als we in de Loowaard naar de Rijn kijken? 

FvH: De Rijn die we hier zien is een getemde rivier met één grote geul omzoomd door kribben, echt iets van de moderne tijd. Men zei: “We moeten die rivier temmen en dus gaan we haar inkapselen in kribben en we gaan haar uitbaggeren en zo houden we haar op haar plek”. Maar het is heel anders geweest in vroegere tijden toen rivieren veel meer bewegingsvrijheid hadden. Want als je naar rechts kijkt, dan zie je die uiterwaarden en als je goed kijkt, dan zie je ook patronen van geulen. En als je naar links kijkt, dan zie je bijvoorbeeld een baggerput, dat is een zandput, ooit een grindput, daarvóór een kleiput.

Toen ze klei gingen winnen deden ze dat vaak in verlande geulen van rivieren. Kijk je in noordelijke richting, dan zie je de dijk oprijzen. Maar als je op oude landkaarten of bodemkaarten kijkt, dan zie je in de omgeving hiervan, bij Leuven en Looveld, ingeslapen meandersystemen liggen. Die liggen nu binnendijks, ver van de huidige rivier af, maar ooit vormden ze springlevende rivieren! Het is hier gewoon één groot rivierenkerkhof: de lopen van de vroegere Rijn liggen hier nog verborgen in de bodem. Deze Rijnlopen zijn de bakermat van alle dorpen in de omgeving.

HL: Hoe gebruikten de Romeinen de Rijn strategisch en waar liep hun Limes?

FvH: Denk aan de dam van Drusus en het fort Carvium bij Herwen, aan het castellum (fort) dat hier, bij Loo, heeft gelegen maar ook aan het fort bij Meinerswijk. Dat zijn punten die bekend zijn. Als je daar een lijn tussen legt, dan heb je eigenlijk al een beeld van het beloop van de Limes. De Limes is grotendeels opgeruimd door dat meandersysteem van de Rijn, waarbij het castellum in de Loowaard ook is gesneuveld Het splitsingspunt van Rijn en Waal was strategisch dé plek in de delta, want als je daar iets deed, had dat consequenties voor de hele delta. Dus als je daar zoals Drusus meer water van de Boven-Rijn naar de Neder-Rijn leidde, dan kon je daar in militair opzicht veel profijt van trekken. Dat betekent dat je vanaf de Neder-Rijn allerlei zijkanaaltjes kon voeden waarover je maritieme operaties kon uitvoeren in het Germaanse achterland. Op een gegeven moment hebben ze dat stopgezet, want het werd te gevaarlijk. Toen werden de Neder-Rijn en zijn benedenlopen de grens – de Limes - van het Romeinse rijk.

De Rijn was sindsdien belangrijk als gracht om de Limes te beschermen tegen invasies van Germanen. Maar de Rijn was ook een logistieke verbinding. De troepen en goederen die hierlangs werden vervoerd gingen zelfs naar de Romeinse provincie Brittannië. De Romeinen bewaakten de Rijn met wachttorens. Ze stonden net zo intensief langs de rivier als vele eeuwen later, tijdens de strijd tegen de Spanjaarden in de Tachtigjarige Oorlog. Daar weten we wat meer van, daar zijn hele kaartbeelden van. Het splitsingspunt van Rijn en Waal bleef door de tijd heen een strategisch brandpunt.

Ook in de negentiende eeuw, toen Pruisen een grote bedreiging vormde. Fort Pannerden werd destijds gebouwd om de toevoer van Rijnwater naar het hart van de Nieuwe Hollandse Waterlinie te waarborgen. Het fort waakte over de hoofdkraan van de waterlinie! Na de Tweede Wereldoorlog werd de Neder-Rijn de belangrijkste kraan van de zogeheten Rijn-IJssellinie, een immense waterlinie bedoeld om een Russische tankinvasie tegen te houden.

HL: Hoe speelde de Rijn later een rol bij het ontstaan van de dorpen?

FvH: Als een dorp opkwam in de vroege middeleeuwen, gebeurde dat altijd aan het water. Van de zesde tot de negende eeuw was de rivier hier heel actief. Ze kronkelde met wijde bochten door het landschap. Plekken waar de hoge gronden, zoals de oude oeverwallen of  rivierduinen, en de bruisende rivier samenkwamen waren ideaal om te wonen. Daar kon je profiteren van de vruchtbaarheid van het land en de bedrijvigheid rond de rivier - handel, visserij, transport. Je kon hier van twee walletjes eten.

HL: En andersom: hoe hebben wij de loop van de Rijn beïnvloed?

Je krijgt een periode dat al die dorpen dijkjes beginnen te bouwen, ieder op eigen houtje. Maar in de dertiende eeuw nam overal de wateroverlast toe. Terwijl er juist een schreeuwende behoefte was aan land. De bevolking zei toen:  “Nou, laten we toch maar de handen ineen slaan en onze dorpsdijkjes met elkaar verbinden”. Zo ontstond een gesloten dijkring voor de hele streek. De rivier raakte hierbij in een keurslijf van dijken van nog geen meter hoog. Meer was het niet. Dat hebben we ontdekt in een archeologische coupure bij Lent. Ook de dijk van de oude buurschap Husselarij (bij Loo) was destijds een lilliputter vergeleken met de huidige dijk. In de loop van de tijd zijn dijken doorgebroken, hersteld, opgehoogd en verlegd. Hierbij zijn herhaaldelijk stroken oud boerenland teruggegeven aan de rivier en in de uiterwaarden beland. Vaak is dit buitengedijkte oude land intact gebleven, waardoor hier belangrijke archeologische vondsten kunnen worden gedaan.

Onlangs gebeurde dat in de Geitenwaard in Herwen, waar imposante resten van meerdere Romeinse tempels en votiefstenen voor de dag zijn gekomen. Door de massale bedijkingen had de mens zich alles toegeëigend. De rivier zat voortaan opgesloten in een enge ruimte. De Liemers en de Betuwe waren geen onderdeel meer van een natuurlijke delta die ‘meeademde‘ met het vallen en stijgen van het rivierwater. Dankzij de grootschalige dijkbouw kon de hele streek economisch worden benut. De natuur moest overal wijken voor de landbouw. Aan het eind van de middeleeuwen was vrijwel de hele delta gecultiveerd. Bijzonder is dat dit middeleeuwse agrarische landschap midden twintigste eeuw in de Liemers en veel andere streken nog helemaal intact was!

De verkaveling ervan plooide zich nog naar de onderliggende structuren van stroomruggen en kommen: het natuurlandschap. In het landschap kon je nog zo goed twee tijdslagen ‘lezen’ die vertelden over een millennia oud krachtenspel van mens en rivier. In dit krachtenspel begonnen we intussen de strijd tegen het water te verliezen. Dijkbreuken en overstromingen leken vaker en vaker voor te komen, in steeds ergere mate. De negentiende eeuw was de periode waarin men zei: “Eigenlijk kun je niet meer leven in de Nederlandse delta, kun je beter wegtrekken. Laten we er maar een Biesbos van maken. Laten we op heuvels gaan wonen en Gods water maar over Gods akker laten lopen. We moeten overstromingen zien als een straf van God. Proberen vromer te leven, dan kun je misschien erger voorkomen of een herhaling”. En toch ging het allemaal door.

Totdat minister Thorbecke Rijkswaterstaat in staat stelde de grillige rivieren aan te pakken. Doel hiervan was het verbeteren van de waterafvoer en de bevaarbaarheid. We hebben het over de normalisatie: de stelselmatige aanleg van kribben om de rivier te verankeren in het landschap. Dat zie je heel mooi aan deze rivier: dat is een genormaliseerde rivier in een strak korset van kribben. Het zand om de kribben op te werpen, baggerden ze uit de rivier. Een win-winsituatie, briljant gewoon. Tegelijkertijd zijn overal de dijken flink versterkt. Op die manier hebben ze het een poosje volgehouden.

Maar wat gebeurt er nu? Zoetjesaan zijn de rivieren zich gaan ingraven. Want als je een rivier op één plek houdt dan blijft ze hier maar stromen en graven en graven. Door erosie komt die steeds dieper te liggen. Zo is de bodem van de Waal en de IJssel in de laatste honderd jaar circa 1 á 2 meter gedaald. En hoe gaan we dat weer tackelen? Dus eigenlijk, we hebben toen, in de middeleeuwen, met de dijkringen de geest uit de fles gehaald en we worden nu elke keer geconfronteerd met nieuwe naweeën van dat proces.

HL: Hoe is de Waai van Boerboom, die waterplas, ontstaan?

FvH: We hadden het over dat machtige meandersysteem dat hier in de grond zit. Als je een geoefend oog hebt, dan weet je zijn kronkels te vinden. Zeker in Leuven-Groessen waar de verkaveling zo duidelijk meebuigt met de kronkelwaardpatronen. In kronkelwaarden zitten ruggen en restgeulen van een oprukkende riviermeander. Als je kijkt op het online Actueel Hoogtebestand Nederland dan zie je die ruggen en geulen nog goed liggen. Deze geulen duiken bij Loo en Groessen de dijk onderdoor. Want de dijk is hier grotendeels op zo’n kronkelwaard beland. Waar restgeulen in de ondergrond zitten, daar heb je veel kwelwater dat er doorheen komt, heb je piping en bezwijkt de dijk. Daar ontstonden enorme dijkdoorbraakkolken, ook waaien of wielen genoemd.  

Zo zijn ook de twee naburige waaien ontstaan. De ene ligt in de Loowaard, de andere in de nabije Vossendel. Beide vormen met de nabije dijkkronkels een cultuurhistorisch waardevol ensemble omdat ze herinneren aan verschillende oplossingen in het vroegere dijkherstel. Ze zijn ontstaan doordat het water over de dijk heen stroomde en daarbij een waterval vormde. Zo’n cascade graaft een diep gat in de bodem en daar blijft een meertje in staan. Als een dijkgat met zo’n waai dicht moet in tijd van watersnood dan moet je als dijkgraaf snel beslissen. Vaak werd er dan besloten om de nieuwe dijk met een kronkel om de meestal putdiepe waai heen te leggen. Dat is hier ook gebeurd. De waai in de Loowaard staat bekend als de Waai van Boerboom. Hij dateert uit de achttiende eeuw. Verder oostwaarts, aan de binnenkant van de dijk, ligt de Waai van Bosman. Die ontstond in 1809. Interessant is, dat deze waai is binnengedijkt.

De dijk is er aan de rivierzijde omheen gelegd. Dat noemen ze een uitlaagdijk. Een uitlaagdijk en een binnenwiel; dat past bij elkaar. Bij een binnenwiel moet je de kwel beheersen en dus is er ook een kwelkade omheen verrezen. Heel anders ligt de Waai van Boerboom. Deze is buitendijks geraakt. Ze konden niet anders, want deze waai reikt heel ver de uiterwaarden in. Als je hier een dijk omheen bouwt puilt die een godseind uit richting de rivier. Ook had die dan een strang moeten kruisen. Daar leg je liever geen dijk overheen. De nieuwe dijk is daarom binnenom de waai gelegd. Zo’n dijk noem je een inlaagdijk. Een inlaagdijk, een buitenwiel en een strang; dat past ook fraai bij elkaar.

HL: Je weet ontzettend veel over de historie van de Rijn. Wat kunnen we hier uit leren voor de toekomst?

FvH: Er liggen in dit landschap vele kansen om te leren van het verleden, want de sporen van zijn geschiedenis vertellen dat mensen vroeger al bezig waren hun hele omgeving op z'n kop te zetten en niet voldoende nadachten over de gevolgen op de lange termijn. En ik denk, hoe meer we ons daarin verdiepen, hoe meer we beseffen waar en in welk opzicht het is misgegaan en hoeveel meer we ook weer ideeën kunnen opdoen om de balans tussen mens en natuur/moeder Aarde te herstellen. De klimaatverandering is dé grote uitdaging. Zo zullen we heel veel moeten teruggeven aan de rivier. En dat houden we waarschijnlijk niet beperkt tot de huidige winterbeddingen. Daar moeten we heel reëel over zijn.

Momenteel liggen we op ‘koers Atlantis’. Want ondanks mooie voornemens stevenen we af op een mondiale temperatuurstijging van 3 of 4 graden boven pre-industrieel niveau. Dat leidt tot een stijging van de zeespiegel waarbij het grootste deel van ons land kopje onder gaat. Het zeewater klotst ‘straks’ tegen de stuwwallen van de Gelderse Poort. En de Liemers en de Betuwe worden een waddengebied Tenzij we alle moeite doen om de klimaatverandering te temperen!  Dus kijk maar om je heen, dit is allemaal een voorlopig tijdsbeeld. Is het nieuw als dit weer een waddengebied wordt? Nee, kijk maar terug naar bijvoorbeeld het midden-plioceen, zo’n 3 miljoen jaar geleden. Het was toen 2 á 3 graden warmer dan nu, de CO2 uitstoot was vergelijkbaar met die van nu en de zeespiegel was zeker 6 meter hoger. Maar toen waren natuurlijke processen de oorzaak; nu is de mens de boosdoener.

Vandaar dat het begrip antropoceen in de mode is gekomen. We hadden eerst tijdperken die werden bepaald door natuurlijke krachten, zoals het pleistoceen en het holoceen. Maar dit is opgevolgd door het tijdperk waarin overal op aarde de (rampzalige) invloed van de mens zichtbaar is geworden: het antropoceen. Eigenlijk was Nederland 1000 jaar geleden al een antropoceen gebied. Het werd sindsdien helemaal gecultiveerd, wat enorm ten koste is gegaan van de ruimte voor de rivieren en de dynamiek en rijke natuur van de delta. Je kunt zien welke ingrijpende effecten de menselijke activiteit had. Daarvan hadden we kunnen leren, hebben we niet gedaan. We kunnen echter alsnog terugkijken en zien of we daarvan kunnen leren om Nederland (voor het eerst) duurzaam in te richten en daarmee onze kinderen - de nieuwe generaties - vertrouwen te geven in de toekomst.

Watersystemen, zoals die ingebed liggen in het landschap, zijn een tijdloos iets in de delta. Dat zijn heel sterke identiteitsdragers, ook voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Want ze vertellen zoveel over hoe de mens duizenden jaren lang omging met de natuur en het landschap in zijn omgeving, met het fenomeen aarde. Ze bieden dan ook een kans om het menselijk gedrag te doorgronden. Het is wel belangrijk om je daarbij in te leven in de omstandigheden van de mens vroeger. Probeer je te verplaatsen in zijn blote voeten, zijn sandalen, zijn schoenen, zijn laarzen. Maak het verleden van de mens levend door het na te doen, dan snap je nog meer van zijn ervaringen, motieven en oplossingen. En dan kun je hieruit nog meer wijsheid putten voor deze uitdagende tijd.